Enguerrand Artaz, Fund Manager, La Financière de l’Echiquier.
Hoe is het gesteld met de arbeidsmarkt aan de overzijde van het Kanaal? Die vraag was altijd relatief eenvoudig te beantwoorden, maar daar is sinds kort verandering in gekomen. Medio oktober liet het Office for National Statistics (ONS) namelijk weten de publicatie van de maandelijkse werkgelegenheidsstatistieken een week uit te stellen. Toen de cijfers op 24 oktober dan toch bekend werden gemaakt, bleken die niet perfect aan te sluiten op die van de voorgaande maanden. De reden daarvoor gaf de Britse dienst zelf mee: ze zijn het resultaat van “alternatieve” datareeksen en “experimenteel” van aard. Dat was verrassend voor een land uit het Westen, waar graag schamper gedaan wordt over de Chinese economische cijfers, die ondoorzichtig en onbetrouwbaar heten te zijn.
Inhoudelijk lijkt het ONS niettemin goede redenen te hebben om zijn berekeningswijze te veranderen. De instantie wees erop dat de betrouwbaarheid van de cijfers uit de klassieke peiling bij de huishoudens bijzonder wankel was geworden. De respons, die altijd rond de 50% schommelde, is de afgelopen maanden namelijk teruggevallen tot minder dan 15%, waardoor de statistische representativiteit van de verkregen antwoorden op de helling is komen te staan. Zijn de Britten dermate terneergeslagen over het heengaan van hun geliefde Elizabeth II dat alle lust om vragen van de overheid te beantwoorden hen is vergaan? Dat had gekund, ware het niet dat dit verschijnsel ook buiten de grenzen van het Verenigd Koninkrijk opduikt.
Ook in andere landen, met name de Verenigde Staten, daalt de respons op de peilingen waarop de berekening van de economische indicatoren wordt gebaseerd. Ook daar treft die trend vooral de arbeidsmarktcijfers, met als voornaamste slachtoffer de JOLTS-peiling (Job Openings and Labor Turnover Survey), die onder meer het aantal vacatures en de gedwongen en vrijwillige ontslagen meet. De respons op die peiling onder bedrijven, die als graadmeter van de spanning op de Amerikaanse arbeidsmarkt al verschillende kwartalen met argusogen wordt gevolgd, is afgekalfd van bijna 70% in 2015 naar 30% deze zomer. De vraag dringt zich dan ook op hoe relevant de soms verrassende resultaten eigenlijk zijn die deze peiling de afgelopen maanden heeft opgeleverd. Sceptici laten niet na te benadrukken dat heel wat recente economische cijfers tegenstrijdige boodschappen afgeven, een maand later alweer flink worden bijgesteld of sterk worden gecorrigeerd voor seizoenseffecten, en daardoor een vertekend beeld schetsen.
Met meewarige ogen zien we dus dat in tijden waarin big data zowat elk aspect van ons leven beheersen, de belangrijkste economische bakens van de ontwikkelde landen eerder ‘big blabla’ lijken. Het bepalen van de officiële cijfers van een land is zeker een bijzonder complexe oefening en de neiging is groot om dit soort subtiele zaken af te doen als methodologische haarkloverij van economen met te veel vrije tijd. Maar nu de meeste centrale banken hardop roepen dat zij ‘data dependent’ zijn – wat wil zeggen dat zij zich bij het bepalen van het monetaire beleid sterk laten leiden door de recentste macro-economische cijfers – is dit bittere ernst. Als de kapiteins van het monetaire beleid hun beslissingen baseren op gegevens waarvan zij niet helemaal zeker weten of ze wel betrouwbaar zijn, varen zij eigenlijk met een kompas dat niet gegarandeerd het noorden aangeeft.