Skip to main content

Ongelijkheid wordt vaak genoemd in politieke discussies en economische analyses. Daarom is het nodig om de inkomensongelijkheid tussen landen en regio’s te kwantificeren en te kijken hoe deze in de loop van de tijd verandert. Maar hoe meet je ze? De meest gebruikte index om ongelijkheid te meten is de Gini-coëfficiënt. Net als bij armoede wordt niet het bruto-inkomen vergeleken, maar het besteedbare inkomen inclusief sociale overdrachten. Ze worden ook aangepast aan de grootte en behoeften van het huishouden. De Gini-coëfficiënt wordt gebruikt om de inkomensspreiding te meten, d.w.z. de kloof tussen extreme inkomenswaarden. Het is een getal dat varieert van 0 tot 1 (soms wordt 100 gebruikt), waarbij 0 staat voor perfectegelijkheid (iedereen ontvangt hetzelfde inkomen) en 1 (of 100) voor perfecte ongelijkheid (al het beschikbare inkomen wordt ontvangen door één persoon).

Per land

In 2022 had Bulgarije de hoogste Gini-index in de Europese Unie (38,4), wat betekent dat het van alle Europese landen het hoogste niveau van ongelijkheid had. Omgekeerd had Slowakije de laagste index van alle EU-landen in 2022, met een coëfficiënt van 21,2, wat suggereert dat het de meest egalitaire samenleving in Europa is. [1]België lag met een index van 24,9 onder het Europese gemiddelde (29,6) en behoort volgens deze index tot de 5 meest egalitaire landen van de Europese Unie, na Slowakije, Slovenië en Tsjechië en vóór Polen en Nederland.

Enkele hiaten

Deze index moet echter met enige voorzichtigheid worden behandeld. Het laat zien hoe ongelijkheid in de loop der tijd is veranderd, maar het vertelt niet het hele verhaal over ongelijkheid tussen landen. Dit is een statistisch hulpmiddel. Economen proberen dan vaak hun bevindingen te verfijnen door middel van andere, vaak meer kwalitatieve, onderzoeken. Een samenleving die egalitair is in de zin van Gini kan in feite marges van grote ongelijkheid hebben en daar statistisch niets van laten zien. Deze index weerspiegelt niet bepaalde herverdelingspraktijken die gericht zijn op de middenklasse van de bevolking.

De Gini-coëfficiënt is daarom een standaard maatstaf voor ongelijkheid. Het heeft echter de neiging om de concentratiegraad van de hoogste inkomens te onderschatten. Verschillende recente onderzoeken hebben aangetoond dat de inkomens van de top 1% van de verdieners veel sneller zijn gestegen dan die van de rest van de bevolking. De dividenden van de groei in de afgelopen decennia lijken in deze categorie te vallen. Dit geldt vooral voor Angelsaksische landen.


[1] Bron Statista

I.de.L

Author I.de.L

More posts by I.de.L